Opeens ben je nabestaande, en wat dan?
In 2016 reed Dorien Brouwer samen met haar man Marco en de twee jongste kinderen naar de camping en zetten de vouwwagen op. ’s Nachts werd Dorien wakker van een geluid dat haar man maakte. Hij bleek een hartstilstand te hebben en overleed. “Opeens was Marco dood. De liefde van mijn leven was weg. De kinderen waren hun vader kwijt.” Dorien stond er van de ene op de andere dag alleen voor. Van de SVB kreeg ze een nabestaandenuitkering. Maar ze merkte dat zij gebaat zou zijn geweest met meer hulp van de overheid.
Je verliest veel meer
Dorien en Marco kenden elkaar al sinds hun jeugd. Op hun 17e kregen zij een relatie. “Na zijn overlijden moest ik mijzelf opnieuw uitvinden. ‘Marco en Dorien’ was er niet meer. Je verliest meer dan je partner. Je vriendschappen worden anders, je voelt je emotioneel eenzaam. Niemand wordt graag geconfronteerd met de dood. Maar het verdriet blijft zich manifesteren, ook nu nog na ruim zes jaar. Bijvoorbeeld bij een diploma-uitreiking van de kinderen want dan is hun vader er niet. En nog steeds komt soms het verdriet onverwacht als een golf over je heen. Je verzetten heeft dan geen zin. Rouwen is een lang proces.”
Het doet wat met je doenvermogen
Dorien ging na het overlijden in de overlevingsstand: “Ik was al blij dat ik mijn dag kon beginnen en in staat was om voor de kinderen te zorgen en de noodzakelijke dagelijkse dingen te doen. Meer zat er niet in.” Tegelijkertijd was de overheidsmachinerie al aan het draaien. “Die is vooral gericht op de administratieve afwikkeling van een overlijden.” Ze merkte al snel dat de overheid voor nabestaanden ook een andere rol zou kunnen spelen. “Ik draaide het eerste jaar op de automatische piloot. Ik weet normaal best hoe ik mijn zaken moet regelen. Maar in zo’n ingrijpende en emotionele fase is je doenvermogen gewoonweg een stuk minder.”
Ze geeft de huisarts als voorbeeld. Deze kwam vrij snel langs om te kijken hoe het met haar en de kinderen ging. “Zoiets kan de gemeente ook doen, zeker waar er kinderen in het spel zijn, via een sociaal wijkteam. Niet wachten tot de problemen zich voordoen maar even bellen om te kijken hoe het gaat, of er extra hulp nodig is, of de ouder weet wat hij of zij moet doen.” Dorien riep op een gegeven moment de hulp in van een vriend die haar administratie (ze is ZZP’er) uitzocht zodat ze weer overzicht had. “Het lukte mij simpelweg niet op dat moment. Die hulp zou van de gemeente moeten komen als je weinig mensen om je heen hebt.”
Dorien heeft uitgezocht dat er jaarlijks ongeveer 12.000 jongeren zijn van onder de 25 jaar die een ouder verliezen. “Het is een vergeten groep die niet snel van zich laat horen omdat ze vooral in de overlevingsstand staat. Maar de groep is niet zo groot dat het onmogelijk is voor de gemeente om een stap extra te zetten. Misschien gaat het om enkele tot tientallen gevallen per gemeente per jaar. Door die extra stap kan je grote problemen voorkomen als je ziet dat het mis dreigt te gaan in een gezin.”